Het verhaal van het grote Mongoolse wereldrijk begon aan het einde van de 12e eeuw met Tsjemoedin, een Mongoolse prins. Hij had een moeilijke jeugd: toen hij 9 was werd zijn vader gedood, vergiftigd door de Tataren, en moest hij met zijn hele familie vluchten omdat de rest van de stam tegen hen was opgestookt. Daarna volgden jaren van bondgenootschappen, verraad, wraaknemingen, ontvoeringen en vooral veel strijd. Tsjemoedin was een uitstekend strijder, geleidelijk aan weet hij alle nomadenstammen van de steppen (graslanden) van Oost-Azië te verslaan en aan zijn kant te krijgen. De Tataren, zijn grootste vijanden, roeit hij bijna helemaal uit. In 1206 heerst hij over het hele steppegebied en tijdens een khuriltai, een vergadering van Mongoolse stamhoofden, wordt hij uitgeroepen tot Djengis (= de almachtige) Khan (= heerser, koning).
Wat begint met de gebruikelijke plundertochten in de rijke landbouwgebieden loopt uit op de verovering van Zhongdu, de hoofdstad van het Tsjin rijk. Het Tsjin rijk is machtig en groot: het beslaat de hele noordelijke helft van wat nu China is. De hoofdstad Zhongdu, een miljoenenstad, wordt in 1215 belegerd door de Mongolen. Djengis heeft een goed leger opgebouwd, en hij heeft het ook strak en goed georganiseerd. Tot grote verbazing van iedereen neemt hij Zhongdu in en onderwerpt de Tsjin aan zijn gezag. De Koreanen, die horen over de verwoestingen die de Mongolen aan hebben gericht, vrezen dat hun hetzelfde zal overkomen en onderwerpen zich uit eigen beweging.
Ondertussen
is de veroveringstocht naar het westen ook al begonnen. Daar
ligt in Centraal Azië het rijk van Chwarezm Sjah, met prachtige steden
die bloeien door de handel langs de zijderoute zoals Buchara en Samarkand.
Djengis weet in het geheim een groot leger diep in het rijk te brengen. De bevolking
van Buchara weet niet wat ze overkomt als dat leger plotseling de stad binnenvalt
en volkomen met de grond gelijk maakt. Wie kan vluchten vlucht, zo hard als
zijn benen hem dragen kunnen, en vertelt aan wie het maar horen wil zijn afschuwelijke
verhaal over de verschrikkingen die de Mongolen in hun stad hebben aangericht.
Wie niet kan vluchten wordt vermoord, of gevangen genomen en als slaaf naar
Mongolië afgevoerd.
Niet ver van Buchara ligt Samarkand, de hoofdstad van het rijk van Chwarezm
Sjah. Het is een ontzettend mooie stad met brede beschaduwde straten, pleinen,
parken en fonteinen en schitterende paleizen en moskeeën. Buiten de stadsmuren
liggen tuinen met aubergines, meloenen en ander voedsel. Samarkand houdt de
Mongoolse belegering nog 5 dagen vol, dan worden de poorten opengegooid en toont
het Mongoolse leger zijn verwoestende krachten in de stad.
Al jagende op de Sjah en op zijn zoon, Jalal al Din, met zijn legers, laten
de Mongoolse troepen een spoor van vernieling achter door heel Perzië en
naar het westen zelfs tot aan de Zwarte Zee. De rijke steden die ze tegenkomen,
prachtige grote steden als Herat, Balkh en Merv veranderen in rokende puinhopen,
de bevolking wordt bloedig afgeslacht. De steden zullen zich nooit meer in hun
oude glorie herstellen. Ook het platteland van Perzië dat eens door een
een web van bronnen en ondergrondse kanaaltjes, de qanats, groen en vruchtbaar
was, wordt onherstelbaar beschadigd. Omdat er te weinig mensen zijn worden de
qanats niet meer onderhouden en het land wordt dor en droog.
In de eerste plaats was Djengis een goed en slim legeraanvoerder, hij had het
leger goed georganiseerd. Commandant of generaal was in zijn leger geen erebaantje,
zoals in Europa, maar je kwam alleen op zo'n hoge post als je jezelf had bewezen
in de strijd. Ook
mannen van overwonnen volken werden in het leger opgenomen als soldaten en ook
zij maakten, als ze goed waren, evenveel kans op een hoge positie in het leger
als de Mongolen zelf. Het leger werd dus geleid door de beste aanvoerders.
De Mongolen bleken uitstekende soldaten te paard. Ze waren natuurlijk met paarden
opgegroeid, bovendien waren ze erg goed getraind in het samenwerken tijdens
de jacht. Tijdens veldtochten werd de jacht als legertraining gebruikt.
Het jagen ging als volgt: een lange lijn van ruiters (soms tientallen kilometers
lang) dreef het wild voor zich uit. Als de leider het signaal gaf, bewogen de
beide uiteinden van de lijn zich in een grote boog naar elkaar toe en was het
wild ingesloten in een kring. Nu mochten er ruiters in de kring, de khan en
de aanvoerders het eerst, om aan iedereen hun moed, behendigheid en kracht in
het gevecht met het wild te tonen. Zo werden de Mongoolse legers erg goed in
samenwerken, orders opvolgen, elkaar tijdens de strijd signalen geven en vechten.
Zo konden ze ook ingewikkelde stategieën gebruikten om de vijand te misleiden.
Een vaak gebruikte strategie was bijvoorbeeld zich zogenaamd terug trekken,
de vijand achtervolgt ze dan en loopt daarbij in een hinderlaag.
Tenslotte joegen ze de mensen overal zoveel schrik aan dat vechten vaak niet eens meer nodig was. Ze waren erg wreed. Steden die zich verzetten tegen het Mongoolse geweld werden volkomen verwoest en de bevolking werd letterlijk afgeslacht. Het nieuws van de Mongoolse terreur verspreidde zich snel in de hele omgeving, en de steden die daarna aan de beurt waren gaven zich liever maar meteen over om gespaard te blijven.
Djenghis Khan sterft in 1227. Zijn vier zonen, Jochi, Chagatai, Ögödei en Tolui, krijgen ieder zeggenschap over een deel van het enorme rijk. De khanaten in het westen vallen ten deel aan Batu en Orda, zonen van de overleden Jochi: Batu en Orda. Chagatai krijgt het khanaat van Centraal Azië, met Samarkand en Buchara. Tolui, de jongste wordt khan van het oorspronkelijke gebied van de Mongolen. Ögödei krijgt een gebied in het noorden en wordt door Djenghis aangewezen als de nieuwe opperkhan.
Het Mongoolse rijk breidt zich onder Ögödei verder uit. De zoons hadden hun vader op zijn sterfbed beloofd het rijk van de Tsjin (nu Noord-China), een oude, op landbouw gebaseerde, beschaving te veroveren, dus daar wordt mee begonnen. De hoofdstad Kaifeng wordt na een lange belegering in 1234 ingenomen, geplunderd en platgebrand. De Mongolen, een herdersvolk, hebben een diepe minachting voor de boeren. (Een minachting die trouwens wederzijds is) In eerste instantie willen ze dan ook alle boeren vermoorden en van de landbouwgrond graslanden voor hun kuddes maken. Gelukkig weten wijze raadgevers Ögödei ervan te overtuigen dat belasting heffen op landbouw en nijverheid meer opbrengt dan de landbouwgronden gebruiken als weidegronden. Ögödei voert dus een belastingsstelsel in, waarbij boeren extra zwaar worden belast.
In het westen werd ondertussen ook de strijd voortgezet. In 1235 nam men op
de khuriltai het besluit Europa binnen te vallen om zo ook de steppes
in het verre westen, de Hongaarse poesta's, in handen te krijgen. Batu, heerser
in het westen van het Mongoolse rijk, trok in de winter van 1237 samen met Subotai
en een leger van 120.000 ruiters (plus zoal gewoonlijk aanhang, extra paarden,
proviand, kuddes schapen voor voedsel, enzovoort) de bevroren Wolga over. Eerst
worden één voor één de Russische vorstendommen belegerd
en ingenomen. Kiev, de belangrijkste stad van heel Rusland op politiek en religieus
gebied, met zijn monumentale gebouwen wordt volledig verwoest, alleen de Sophiakathedraal
blijft overeind. Dan zijn Polen en Hongarije aan de beurt.
In Europa is veel onderlinge strijd en men heeft
zich nauwelijks bekommerd over wat er zich in Rusland afspeelde. De inval van
een Mongoolse legereenheid in Polen, begin 1241,
komt dan ook als een donderslag bij heldere hemel. Krakau valt en Breslau. Keer
op keer passen de Mongolen hun beproefde strategie toe om hun vijand achter
de verdedigingsmuren van de stad te krijgen: een kleine legereenheid van de
Mongolen bestormt de stad maar trekt zich terug zodra de verdediging actief
wordt, de verdedigers gaan de Mongolen achterna en lopen daarbij in een val,
ze blijken plotseling te zijn omsingeld door Mongoolse boogschutters. Op
9 april 1241, in de slag bij Liegnitz, wordt een groot leger van Polen en kruisridders
uit het noorden verslagen door een veel kleinere maar snellere Mongoolse strijdmacht.
Vrijwel gelijktijdig zegevieren de Mongoolse legers van Batu en Subotai over
het leger van koning Bela van Hongarije. Buda de Hongaarse hoofdstad
aan de Donau valt en kort daarna ook Pest aan de andere oever. Het Mongoolse
leger gaat maar door, veel tegenstand valt er in de rest van Europa niet te
verwachten. Er zijn al Mongoolse verkenners gesignaleerd in Oostenrijk en in
Udine, niet ver van Venetië, wanneer de troepen zich plotseling terugtrekken
in mei 1242: Ögödei is gestorven, in de Mongoolse hoofdstad Karakoroem
moet een nieuwe Groot-Khan worden gekozen.