Kublai, een kleinzoon van Djengis Khan, bracht zijn kinderjaren door op de landgoederen van zijn moeder Sorghaktani in Noord-China. Daar leerde hij als iedere Mongoolse jongen natuurlijk paardrijden en boogschieten maar hij had ook Chinese en Oeigoerse leermeesters die hem leerden lezen en schrijven en van wie hij veel te weten kwam over de eeuwenoude Chinese beschaving en over godsdiensten als confucianisme en taoïsme. Zijn moeder Sorghaktani liet hem zien hoe belangrijk de boeren zijn in China voor de voedselvoorziening. Alle rijkdom en beschaving in China is gebaseerd op de landbouw. Omdat de Mongolen, een herdersvolk, traditioneel weinig op hebben met landbouw moesten de boeren onder Mongoolse heerschappij veel te zware belastingen betalen, zodat ze er bijna aan ten onder dreigden te gaan.
Al voordat hij in 1264 Groot-Khan werd had Kublai laten zien dat hij ondanks
zijn Mongoolse achtergrond wel oog had voor de belangen van de Chinese bevolking.
In de tijd dat Möngke nog Groot-Khan was, terwijl zijn broer Hulagu in
Perzië de ene na de andere stad veroverde, trok Kublai met zijn legers
door de bergen van Sichuan, langs de rand van de Tibetaanse hoogvlakte om het
koninkrijk Dali binnen te vallen. Toen de
weg er naar toe eenmaal afgelegd was kostte het niet veel moeite meer het koninkrijk
te veroveren op zijn verdedigers. Dit was een belangrijke overwinning want vanuit
Dali had men toegang tot het zuid-Chinese rijk van de Soeng en dat van Birma
en Thailand.
Als beloning kreeg Kublai een aantal gebieden in Noord-China toegevoegd aan
de gebieden die hij daar al onder zijn beheer had. Hij is nu khan van China,
in ieder geval van het deel dat onder Mongoolse heerschappij valt.
Hij begint met het verlagen van de belastingen voor de boeren in zijn khanaat.
Verder bouwt hij, tien dagreizen ten noordoosten van de oude Tsin hoofdstad
Zhongdu, een eigen hoofdstad, Kaipeng, (later heet het Shangdu,
middelste stad ofwel Xanadu) grotendeels volgens Chinees model. Marco Polo geeft
een beschrijving van het paleis: Het paleis zelf is van marmer, maar op het
terrein staat ook een paleis van bamboe, versierd met kleden van zijde in felle
kleuren. Binnen de aarden wal die het paleis omheint is een groot jachtpark,
een kunstmatig steppelandschap vol fonteinen, beekjes en sierstruiken, waar
de khan graag jaagt, met één van zijn luipaarden achter hem op
het paard. Binnen de aarden wallen van het paleisterrein is ook voldoende ruimte
voor Mongolen om hun yurts op te zetten. Dit is de stad waarin Kublai Marco
Polo ontvangt.
De familie in Mongolië vindt al het Chinese gedoe van Kublai maar niks
en doet zijn beklag bij de Groot-Khan Möngke.
Möngke roept Kublai op het matje, maar de broers verzoenen zich al snel
en nemen in 1257 samen de strijd tegen het Zuid-Chinese rijk van de Soeng op.
Ze zullen ieder met een leger de Soeng gelijktijdig aanvallen: Möngke vanuit
het noorden en Kublai vanuit het westen. Kublai is al een behoorlijk eind op
weg en staat op het punt de eerste grote Soeng stad in te nemen, als hij plotseling
het bericht krijgt dat Möngke is overleden aan dysenterie.
Er volgt een machtsstrijd met zijn jongste broer Arik-Böke, de khan van
het stamland Mongolië, over wie nu Groot-Khan zal zijn. Na vijf jaar burgeroorlog,
in 1264, wordt Kublai officieel uitgeroepen tot Groot-Khan op een khuriltai
in Mongolië. Het grote Mongoolse Rijk is dan al uiteen gevallen, echte
macht over de andere khanaten heeft de Groot-Khan niet meer. De andere khans
komen niet eens naar Mongolië voor de kroning. Alleen met zijn broer Hulagu,
de Ilkhan van Perzië, heeft Kublai nog regelmatig contact.
Kublai richt zich geheel op China. Zoals het een echte Chinese heerser betaamt
sticht hij een dynastie, een nieuwe lijn van troonopvolgers, de Yuan dynastie
noemt hij het. Verder laat hij in 1266 opnieuw een hoofdstad
bouwen: Khanbaliq, stad van de Khan, of ook wel Dadu, de grote
hoofdstad, nu bekend als Peking. Dadu
ligt wat meer centraal in zijn rijk dan de oude hoofdstad, Kaipeng die nu Shangdu,
de middelste stad wordt genoemd. Shangdu blijft wel zijn lievelingsstad. Zijn
leven lang zal Kublai Shangdu als zomerverblijf gebruiken waar hij de drukkende
hitte in Dadu kan ontvluchten.
Dadu is een echte Chinese stad, door Chinese architecten ontworpen in Chinese
stijl. Om de stad ligt een wal van aangestampte aarde van bijna 30 km., binnen
de wal zijn 2 delen: in het midden de ommuurde Keizerlijke stad waar Kublai
en zijn gevolg woont en daarbuiten het deel voor de ambtenaren. Buiten de aarden
wal wonen de Chinezen. Het paleisterrein was vol Chinese bruggetjes en meertjes
en tuinen. In die tuinen stonden echter veel Mongoolse gers (tenten) waar leden
van de koninklijke familie woonden. Kublais eigen slaapvertrekken waren behangen
met tapijten en vachten, zodat die ook meer aan een yurt dan aan een vertrek
in een stenen paleis deden denken.
Wat eigenlijk heel ongewoon is voor een Mongoolse heerser, maar wel erg goed voor het land, is dat landbouw sterk wordt bevorderd onder het bewind van Kublai. Boeren worden georganiseerd in groepen die elkaar helpen. Er worden graanpakhuizen gebouwd waar voorraden worden aangelegd die bij een hongersnood kunnen worden gebruikt.
In China zijn rivieren altijd belangrijk geweest voor het vervoer van
goederen. Ook het vervoer van soldaten ging vaak het snelst over de rivier.
Marco Polo stond versteld van de grote hoeveelheid bootverkeer op de rivieren.
Stroomopwaarts werden de schepen getrokken door paarden. Stroomafwaarts voeren
de schepen gewoon mee met de stroom. Kublai liet een groot kanaal
van de hoofdstad Dadu naar de monding van de Jangtse Kiang graven, het Keizerskanaal
of het Grote Kanaal, om Dadu van voedsel en andere goederen te voorzien. Langs
het kanaal werd een brede, verharde weg aangelegd.
Ook het vervoer over land, het wegennet, dat zo'n belangrijke rol speelt
in het postsysteem van de Jam wordt op bevel van Kublai nog verder uitgebreid
en verbeterd.
Handel met het buitenland speelde nooit een grote rol in China maar Kublai organiseert en ondersteunt de kooplieden met geld voor handelsexpedities naar het westen. Hij voert papiergeld in in zijn rijk: bij de grens moeten buitenlandse kooplieden hun goud en zilver inleveren voor certificaten die dezelfde waarde vertegenwoordigen.
Van de vele ambtenaren die China rijk is kunnen de meeste in dienst van Kublai Khan gewoon hun werk blijven doen. Kublai zorgt er wel voor dat de belangrijkste posities overal worden ingenomen door Mongolen of andere niet-Chinezen. Anders zouden de Chinezen zich gemakkelijk kunnen gaan organiseren en het Mongoolse bewind omverwerpen.
Verder stimuleert Kublai geneeskunst en wetenschap, hij haalt artsen, sterrenkundigen
en andere geleerden uit India en het Ilkhanaat Perzië. Ook schilderkunst
en Chinese opera bloeit onder het bewind van Kublai.
De veldtocht tegen het Soeng-rijk, die Kublai had moeten afbreken door de oorlog
met zijn broer, wordt weer opgepakt. In 1265 wint het Mongoolse leger een zeeslag
(!) bij Tiaoyu Shan. Aan de grote zeevloot die het Mongoolse Rijk reeds had
opgebouwd, onder andere door schepen te laten bouwen in Korea, worden honderdveertig
Soeng schepen toegevoegd.
Vervolgens vindt de lange belegering van de steden Xiangyang en Fancheng aan
de Han rivier plaats. Als de belegering maar voortduurt en de stad zich niet
overgeeft worden er twee belegeringsdeskundigen uit Perzië bijgehaald.
Deze mannen brengen een enorme katapult in stelling waarmee ze de stad met enorme
brokken steen kunnen bekogelen. Beide steden kunnen dan kort na elkaar worden
ingenomen.
Kublai's leger rukt op in de richting van de Soeng-hoofdstad Hangzhou. Daar volgt de moeder van de overleden keizer angstig de gebeurtenissen: keer op keer worden Soeng-legers door de snellere en sterkere Mongoolse legers verslagen. Tenslotte geeft zij zich over. De keizerlijke familie wordt naar Kublai in Shangdu gebracht waar ze hoffelijk worden behandeld. De inname van de schitterende stad Hangzhou gaat voor Mongoolse begrippen heel netjes: er wordt niet geplunderd en platgebrand maar een inspectieronde gehouden waarbij de rijkdommen worden bekeken en beschreven. Een deel van de Soeng blijft opstandig maar na nog een zeeslag in 1279 is de hele oppositie weggevaagd en heeft Kublai uiteindelijk heel China in één groot rijk verenigd.
De overwinning van het Soeng rijk zou de laatste grote overwinning worden van Kublai, de laatste Groot-Khan. Pogingen in 1274 en 1280 om Japan in te nemen met behulp van de grote Koreaanse vloot liepen uit op een rampen. In beide gevallen was het een plotseling opstekende storm, een tyfoon, die honderden schepen deed zinken waarbij duizenden mensen verdronken. De Japanners noemden de stormen "kamikaze", goddelijke wind, omdat in hun ogen de goden, door het sturen van de stormen, het land tegen de vijand beschermden.
In
1277 drongen de Mongolen Birma binnen omdat Kublais gezant daar was vermoord.
Via de pas van Bhamo trokken ze naar het dal van de Irrawaddy. Marco Polo beschrijft
hoe de Mongoolse boogschutters zegevierden over het met olifanten uitgeruste
Birmaanse leger. Hierna werden ook in het Mongoolse leger olifanten ingevoerd.
Pagan, de hoofdstad van Birma met tientallen tempels, werd zwaar geplunderd.
Door de vochtige hitte hielden de Mongolen het echter niet lang vol in Birma.
Toen ze weer waren vertrokken weigerde koning Narasihpapati het Birmaanse gezag
te erkennen. Hij betaalde geen schattingen en nam bovendien de gezanten van
de Kublai gevangen. Er volgen een aantal strafexpedities. De Birmaanse koning
wordt tenslotte vergiftigd door zijn eigen zoon Sihasura. Sihasura erkent het
gezag van Kublai wel en Birma wordt dan officieel een provincie van het Rijk
van Kublai. In de praktijk was er echter weinig te merken van de Mongoolse heerschappij
en was het koninkrijk eigenlijk onafhankelijk.
Ten zuiden van het Soeng-rijk lagen de koninkrijken van Annam (het noorden van Vietnam en Tonkien) en Champa (centraal en zuid Vietnam). Toen ze, na enig aandringen, niet vrijwillig kwamen om hun respect te tonen en geschenken te brengen besloot Kublai ze dan maar met harde hand te onderwerpen, In 1282 scheepte een leger zich in in Guangzhou, het lukte de hoofdstad van Champa, Vidjaja in te nemen, maar niet om er te blijven. In 1285 volgt de tweede aanval, over zee en over land tegelijk. Hanoi werd met moeite ingenomen.
Het klimaat was slopend en Vietnamese guerillas werkten tegen waar ze maar konden. Voedseltransporten kwamen niet aan. Soldaten werden ziek van de hitte en de vochtigheid. Kortom, het was een ramp en Toghon, de negende zoon van Kublai en de aanvoerder van het leger trok de troepen terug naar Dali. Kublai was hier woedend over, hij wou zijn zoon niet meer zien. In 1287 werd weer een mislukte poging gedaan Annam te onderwerpen maar Kublai wilde zich niet gewonnen geven, hij wilde het nog één keer proberen. Maar hij stierf, in 1294, voordat het hem gelukt was Annam te onderwerpen. Temür, zijn opvolger, zag van de geplande aanval af. De koning van Annam stuurde later een gezantschap naar Dadu zodat de oorlog eindelijk ten einde kwam.
Chinese
jonken waren zeilschepen met grote, rechthoekige zeilen. Zeejonken waren soms
ontzettend groot, soms meer dan 100 meter, maar de meeste waren zo'n 30 tot
40 meter (dat is ongeveer even lang als een flinke gymzaal). Ze hadden een bolle,
ronde vorm met een platte bodem zodat er zoveel mogelijk lading in kon. Aan
de voorkant stak een rechte boeg boven het water uit.
De jonken werden vooral gebruikt voor het vrachtvervoer (specerijen) van en
naar de Indonesische eilanden en India. Meestal voeren ze in konvooien van 10
tot 12 grote en kleinere schepen. Op het dek waren hutten voor kooplieden en
reizigers.
De zeejonken hadden een kiel die diep het water in ging, te diep om op rivieren
te varen. In een riviermond aanleggen ging ook niet, ze moesten voor de kust
voor anker gaan en kleinere bootjes vaarden dan heen en weer om voorraden en
de bemanning en passagiers aan boord te brengen.
Ze hadden verschillende technische snufjes die in Europa nog onbekend waren:
één roer die onder het schip hing, verschillende waterdichte compartimenten
onder het dek, die afsluitbaar zijn bij lekkage, en zeilen verstevigd met bamboestokken.
Aan een jonk waren verschillende kleine bootjes vastgemaakt, die werden gebruikt
om mee te vissen of om de jonk op sleeptouw te nemen bij windstilte.
Het is goed mogelijk dat deze schepen zelfs de kust van Noord-Australië hebben
bereikt. De Chinese ontdekkingsreiziger Cheng Ho zeilde in zo'n jonk naar Oost
Afrika (1404-1433).